Het coronavirus zorgt voor een spontane opwelling van solidariteit. Alleen gaat dat engagement grotendeels voorbij aan de mensen die momenteel het meeste hulp nodig hebben. Vier onderzoekers tonen dat het anders kan en moet.
Golf van solidariteit
De coronacrisis brengt een golf van solidariteit teweeg. Kleine verhalen van solidariteit verschijnen dagelijks in de media.
‘Mensen worden geraakt door de coronacrisis.’
We naaien mondmaskers, we applaudisseren voor zorgverleners en doen boodschappen voor onze oude buren. Op sociale media ontstaan platformen die burgers lokaal willen verbinden. Er zijn gratis onlinemeditaties voor zorgprofessionals. Er is een heuse berenjacht voor de kinderen. Via muziek, tekeningen en cake delen burgers hoopgevende, solidaire boodschappen.
Mensen bellen, whatsappen, skypen en facetimen elkaar massaal. Geholpen door deze digitale tools zorgen ze voor peer-to-peer ondersteuning. We worden geraakt door wat er om ons heen gebeurt. We gedragen ons verantwoordelijk en volgen de quarantainemaatregelen en hygiënevoorschriften strikt op. Door in ons kot te blijven, brengen we solidariteit concreet in de praktijk.
Ook ondernemingen doen mee, soms uit zelfbehoud, soms omdat ze maatschappelijke verantwoordelijkheid willen opnemen. Ze schakelen hun productie om en proberen logistieke terkorten weg te werken, maaltijden te bereiden voor zorgverleners of publieke internectconnecties te openen.
Niet iedereen is mee
Een probleem: deze mooie, spontaan opwellende solidariteitspraktijken gaan in belangrijke mate voorbij aan mensen die in een maatschappelijk zeer kwetsbare positie leven. Om er maar enkele te noemen: mensen op de vlucht, mensen die in armoede leven, mensen met een psychische kwetsbaarheid, jongeren in de jeugdhulp of dak- en thuislozen.
De getoonde solidariteit is vaak onvoldoende toegankelijk en slecht afgestemd op wat zij echt nodig hebben. Zij hebben verre van allemaal een computer, smartphone of internetverbinding. En als ze al internet hebben, begrijpen ze niet altijd de aangereikte informatie. Vaak ontbreekt het hen ook aan vertrouwen met de personen, de locatie en het type hulp dat wordt aangeboden.
Kwetsbare mensen zijn eerste slachtoffer
Nochtans is solidariteit net voor deze groep mensen erg belangrijk. Zij voelen als eersten en vrijwel onmiddellijk de gevolgen van de maatregelen tegen het virus.
‘Het sociale restaurant sluit de deuren. Het buurthuis gaat dicht.’
De voedselbedeling waar sommigen wekelijks een pakket oppikken, krijgt onvoldoende overschotten geleverd. Het sociale restaurant sluit de deuren. Het buurthuis gaat dicht. De armoedevereniging schakelt over op minimale dienstverlening. De toegang tot de nachtopvang voor dak en- thuislozen wordt bemoeilijkt. Psychiatrische centra stoppen met dagtherapie. Outreachende mobiele teams zijn overbelast. Het aanmeldcentrum voor asielzoekers in het Klein Kasteeltje is gesloten: mensen op de vlucht kunnen helemaal nergens meer terecht. Openbare toiletten en diensten waar dak- en thuislozen kunnen douchen, zijn bijna allemaal gesloten.
Er zijn amper initiatieven om te zorgen dat mensen nog in hun basisbehoeften kunnen voorzien.
Het zijn buitenstaanders
De vele solidariteitspraktijken zijn positief, maar te weinig herverdelend. Ze bereiken niet iedereen. Ze doen denken aan de dynamiek tussen ‘gevestigden’ en ‘buitenstaanders’, zoals midden jaren zestig beschreven door de sociologen Norbert Elias en John Scotson.
‘Er zijn blijkbaar grenzen aan onze solidariteit.’
Deze onderzoekers analyseerden in hun studie een suburbane buurt aan de rand van de Britse industriële stad Leicester. Ze zagen hoe gemeenschappen mensen in- en uitsluiten. Hoe burgers gemeenschap organiseren en solidariteit begrenzen en welke machtsmechanismen ze daarvoor inzetten. Ze stelden vast dat mensen die al langer in de wijk woonden zich beschouwden als ‘gevestigd’. Nieuwkomers waren ‘buitenstaanders’ en werden uitgesloten. Er was bovendien geen wederzijdse afhankelijkheid, wat de uitsluiting van de buitenstaanders nog versterkte.
Dezelfde dynamiek zien we nu terugkomen. Ook voor de coronacrisis waren er heel wat groepen in de samenleving die zich ophielden in de schaduwplaatsen van onze steden. Ze werden uitgesloten. De coronacrisis verscherpt dit en maakt van deze groep mensen meer dan ooit buitenstaanders. Er zijn blijkbaar grenzen aan onze solidariteit: ze is vooral voorbehouden voor de gevestigden.
Onmogelijke afstand voor buitenstaanders
De ongelijkheid komt ook naar boven in de mogelijkheden om ‘veerkrachtig’ te reageren op deze crisis. De mogelijkheid om sociale afstand te houden is bijvoorbeeld erg ongelijk verdeeld tussen verschillende groepen in de samenleving.
‘Lagere sociale klassen hebben het moeilijker. Sociale afstand is voor hen een theoretische kwestie. Fabrieken, supermarkten en pakjesfirma’s blijven draaien.’
Voor de middenklasse is sociale afstand een kwestie van aanpassing. Ze doen aan telewerk, vaak vanuit een comfortabel huis met een tuin waar de kinderen een uitlaatklep vinden. Bovendien zetten ze vanop afstand hun consumptiepatroon verder. Ze kopen online en gebruiken de takeaways en deliveroos van deze tijd.
Lagere sociale klassen hebben het moeilijker. Sociale afstand is voor hen vooral een theoretische kwestie. Veel fabrieken, supermarkten en pakjesfirma’s blijven draaien. Daar is wel afstand tussen werknemers maar toch kruisen ze elkaar in toiletten, op de parking, op het openbaar vervoer en in de gangen van de fabriek. Ze wonen ook vaker in kleine huizen, appartementen of studio’s. Hun kinderen kunnen niet zomaar in de tuin een frisse neus halen. Vaak is er immers niets, of enkel een koer of klein balkon.
Voor daklozen, asielzoekers, intra-Europese migranten en mensen zonder wettig verblijf is sociale afstand al helemaal fictie. Ze zijn onbeschermd. Ook al doen een pak sociale dienstverleners hun uiterste best, toch worden opvangstructuren geherorganiseerd of gesloten. Het hulpaanbod slinkt.
De coronacrisis lijkt zo steeds meer op een experiment in sociaal darwinisme dat zich vervlecht met neoliberalisme. De buitenstaanders worden er als overtolligen afgereden: van de klasselozen naar de onderste klassen eerst, op basis van de waarde in een dominant systeem van productiviteitsbehoud.
Nabijheidspolitiek
Gelukkig is het niet allemaal kommer en kwel. We zien ook veel goede voorbeelden van solidariteit met kwetsbare groepen. Heel wat sociale professionals, burenhulpnetwerken, etnisch culturele zelforganisaties, jeugdorganisaties en vrijwillige burgers doen aan nabijheidspolitiek.
Straathoekwerkers, straatverplegers, opbouwwerkers, jeugdwerkers, wijkgezondheidscentra en armoedeverenigingen houden een cruciale vinger aan de pols. Zij horen als eerste waar kwetsbare groepen nood aan hebben: dat ene telefoontje van iemand die je vertrouwt en je op weg helpt, een luisterend oor, materiële hulp of gewoon een warme maaltijd. Deze professionals hebben jarenlang geïnvesteerd in het opbouwen van een vertrouwensband met wie er bij hen langs komt of wie ze ontmoeten. Het zijn zij aan wie problemen worden toevertrouwd die anders in stilte worden ondergaan.
Deze sociale professionals ontwikkelen nu in snel tempo nieuwe instrumenten om noden te detecteren en op te volgen. Ze experimenteren met concrete oplossingen en signaleren drempels naar hun ruimer professioneel netwerk. Over één ding zijn ze het alvast eens: de bezoeker, bewoner of cliënt waarmee ze werken, vindt weinig tot geen aansluiting bij de vele praktijken van spontane burgersolidariteit.
Kort op de bal
Dat lukt een aantal vrijwillige sociaalwerkpraktijken gelukkig wel. Informeel sociaal werk blijkt ook in tijden van crisis kort op de bal te kunnen spelen. Zo richtten Gentse burgers en informele vrijwilligersorganisaties een solidariteitsfonds op dat specifiek mikt op kwetsbare burgers.
‘Informeel sociaal werk speelt kort op de bal.’
Ook de vrijwillige therapeuten van enkele Tejo-huizen zetten heel bewust hun therapie verder. De Belgisch-Braziliaanse zelforganisatie AETCIS zet zich in Brussel actief in om contact te houden met de achterban, belangrijke informatie over de quarantainemaatregelen te vertalen naar het Portugees en te experimenteren met het voortzetten van de groepsbijeenkomsten via Skype en Zoom. De Belgisch-Turkse organisatie Femmes Epanouies et Actives is deze dagen één van de schakels in de informatiestroom tussen het Schaarbeeks bestuur en de lokale gemeenschappen. Ook het Belgisch-Marokkaans burgerinitiatief Action et Dialogue Bruxelles uit Molenbeek speelt kort op de bal. Ze naaien mondmaskers en koken warme maaltijden voor gezinnen.
Voorbeelden te over. Zo richtte Riso Vlaams-Brabant het online platform ‘Verspreid solidariteit, geen virus’ op waar burgers en professionals elkaar inspireren om kwetsbare groepen te ondersteunen. ‘Maakbar Leuven’ coördineert de productie van mondmaskers door mensen en materiaal op te roepen en te herverdelen.
Nood aan coördinatie
Als er iets is dat de coronacrisis ons nu al leert, is het wel de nood aan meer coördinatie en samenwerking tussen sociale professionals en vrijwillige burgers, tussen formele en informele sociaalwerkpraktijken, tussen het eerstelijns sociaal werk en concrete overheidsinterventies.
‘Sociaal werk heeft altijd als eerste zicht op de noden van kwetsbare groepen.’
Sociaal werk op de eerste lijn heeft altijd als eerste zicht op de noden van kwetsbare groepen. Net daarom moet ze kunnen rekenen op de overheid die deze noden ook snel en adequaat ledigt. Dat kan door mondmaskers en handschoenen ter beschikking te stellen van straathoekwerkers, voedselpakketten te voorzien of leegstaande ruimte beschikbaar te stellen voor de opvang van dak- en thuislozen en mensen op de vlucht.
Enkel zo kunnen we in tijden van grote crisis een antwoord bieden op de noden van kwetsbare groepen .
Waar is die overheid?
Het coördineren en stimuleren van zo’n samenwerking is een taak van de overheid. En met #Vlaanderenhelpt en Brussels Helps maken de Vlaamse en Brusselse overheden hun faciliterende rol al voor een deel waar. Ze zorgen voor gerichte informatie, een platform om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en een verzekering voor vrijwilligers die zich vandaag inzetten.
Toch zijn het vooral de lokale overheden die concrete acties kunnen ondersteunen. Sommige burgermeesters, schepenen en ambtenaren zetten in deze tijden hun reguliere taken ‘on hold’. Ze coördineren het vrijwilligerswerk in hun stad of gemeente en matchen heel lokaal vraag en aanbod, denk aan Leuven, Mortsel of Antwerpen.
Maar helaas blijft ook de analyse van Elias en Scotson over gevestigden en buitenstaanders overeind. Want tegelijk zien we elders een vorm van ‘gelaagde machtsuitoefening’. Die installeert een hiërarchie van burgers: sommige burgers staan hoog in de hiërarchie, anderen laag. Sommigen worden beschermd, anderen vallen buiten de zorg van de staat.
‘Je kan de steun aan kwetsbare groepen niet alleen overlaten aan geëngageerde vrijwilligers.’
Er ontstaat een vorm van ‘flexibel burgerschap’, volgens de waarde die burgers hebben voor de economie. En afhankelijk van hoe wendbaar burgers zijn op basis van hun sociaal en economisch kapitaal maar ook van de kracht van hun mobiliteit.
De ene groep krijgt veel rechten en aandacht, en mag bijvoorbeeld thuis werken. De andere groep van arbeiders en precaire werkers wordt blootgesteld aan risico en gevaar, maar moet wel productief blijven. Helemaal onderaan is er nog een groep die buiten elk recht en bescherming valt. Het zijn mensen zonder wettig verblijf en zwartwerkers die de schaduweconomie doen draaien.
Meer dan alleen geëngageerde burgers
Solidariteit van onderuit en burgerinitiatief zijn erg nodig, zeker in tijden van crisis. De middelen en ondersteuning die zij genereren, zijn onmisbaar. De vernieuwende solidariteitspraktijken die ze tot stand brengen, inspireren.
Maar het is in de eerste plaats aan de overheid om haar verantwoordelijkheid te nemen, ook voor de meest maatschappelijk kwetsbaren. De taak kan je niet alleen overlaten aan geëngageerde vrijwilligers. De overheid moet mee een vinger aan de pols houden en het sociaal werk dat aan nabijheidspolitiek doet ondersteunen.
‘Iedereen moet uit deze crisis de juiste lessen trekken.’
Iedereen en dus ook de overheid moet uit deze crisis de juiste lessen trekken. Zo zal de structurele financiering van basis- en zelforganisaties die vandaag voor vele burgers een cruciaal verschil maken, hopelijk bovenaan de beleidsagenda komen.
De sociale organisatie die nu tot stand komt tussen burgers, sociaal schaduwwerk en formeel sociaal werk, zal zich ook politiek moeten vertalen. In een strijd voor gelijkheid en gelijkwaardige behandeling, in een strijd voor gelijke toegang tot dienstverlening en een gevecht tegen onderbescherming.
Sociaalwerkpraktijken bouwen vandaag van onderuit unieke kennis op over welzijn en gezondheid van de mensen waarmee ze werken. Die kennis moet ingezet worden om onderbeschermde groepen uit de schaduw te trekken.
Bron: www.sociaal.net